neo expressionisme


Het neo-expressionisme in de schilderkunst laat men beginnen rond 1970, met kunstenaars die zijn geboren na de Tweede Wereldoorlog. Verschillende benamingen zijn in omloop voor eigentijdse vormen van expressionistische kunst. Hieronder zie je een schema van de ontwikkelingslijn:
Deze schilders zetten zich af tegen het minimalisme, tegen het conceptualisme en tegen het modernistische streven naar zuiverheid. Zij vonden het maar niks dat er geen verhaal (‘schilderkunst is geen literatuur’) en geen perspectief (‘een schilderij is verf op een plat vlak’) meer te zien was. 
Als reactie daarop maakten zij een nieuwe vorm van 'brutaal' expressionisme. Op doeken van groot formaat toonden ze sociaal onbehagen, afschuw van fascisme en woede tegen gevestigde structuren. Het leidde tot onstuimige doeken vol figuratie. In Duitsland werden zij Die Neue Wilde genoemd, en in Italië Trans-avantgarde. Zij lieten zich inspireren door de culturele erfenis van het eigen land – waar sinds 1945 een loodzwaar taboe op had gelegen.

kenmerken:
• herwaardering van het decoratieve
• politiek engagement
• literaire verwijzingen
• invloed van massa- of subcultuur (graffiti, strips, etnische kunst)
• eclecticisme
• ironie,  doelbewust schockeren, excentriciteit

vormgeving:
subjectiviteit:
Sterke emoties, zichtbaar in de grove of krachtige hanteringwijze: de kwaststreken zijn zichtbaar, druipsporen, dikke verflagen, vaak op groot formaat. Rauw. De ruimte-illusie kan worden doorbroken door tekens van emotionele betrokkenheid, met teksten of bloedspatten.
Er wordt een beroep gedaan op het inlevingsvermogen van de beschouwer.

voorstelling:
autobiografische elementen, psychologie en symbolisme kunnen een rol spelen.
   Verbondenheid met het verleden (collectief of persoonlijk):
• Allegorie en symboliek tonen trauma’s van WOII.
• figuratie: vaak wel een gedeformeerde voorstelling in 'hevige' vormgeving.
verhaallijnen, literatuur, verwijzingen naar kunstgeschiedenis.
• geheugen en geweten: niet de schoonheid is belangrijk, maar de 'waarheid'.

voorlopers neo-expressionisme

Lucian Freud (1922-2011) begon met schilderen aan het begin van de Tweede Wereldoorlog en liet zich inspireren door het gewelddadig expressionisme van George Grosz en van Otto Dix. 
Zijn rauwe, realistische weergave van portretten en naaktfiguren lijken vaak agressief, maar dit realisme komt voort uit pure objectiviteit. Zijn techniek veranderde naar een grover en expressionistischer verfgebruik aan het eind van de twintigste eeuw.
Freud besteedde veel aandacht aan de stofuitdrukking van de voorwerpen om zijn onderwerp heen.
De poseersessies voor Freud waren voor de modellen zeer langdurig. Soms zijn de modellen slapend afgebeeld.

Arnulf Rainer (1929) begon over bestaande prenten en foto's te schilderen (Übermalungen). Zijn werk heeft verwantschap met het abstract expressionisme, een tijd lang was zijn werk ook verwant aan bodyart. Hij heeft een voorkeur voor religieuze en mystieke thema's, lichaamstaal en de natuur. In zijn latere werk schildert Rainer ook met handen en voeten.

Francis Bacon (1909 – 1992) groeide op in Noord Ierland. Zijn jeugd verliep ongelukkig, wat later het karakter van zijn schilderijen bepaalde. Hij maakte portretten van personen, waarbij het gezicht of lichaam misvormd was om een indruk van hun psychische en emotionele gesteldheid te geven. Bacon portretteerde niet de buitenkant van de personen, maar de binnenkant. Het zijn vaak eenzame, wanhopige en depressieve personen die in een chaotische wereld leven en zich hebben teruggetrokken op een claustrofobische plaats.

Bacon maakte als autodidact gebruik van een unieke schildertechniek, waarbij hij eerst verf op een doek smeet en daarna pas ging kijken wat hij in de verfklodders zag. Pas als hij een voorstelling in de abstracte verf zag, ging hij deze klodders uitsmeren met een doek, waarbij de verf in de poriën van het (ongeprepareerde) linnen werd gedrukt. Tijdens het uitsmeren kwam hij al werkende tot een eindresultaat, wat hij 'boetseren in verf' noemde. Door de snelle, dynamische en spontane manier van schilderen en door de vele onbeschilderde plekken in zijn schilderijen kunnen zijn werken worden beschouwd als aquarellen in olieverf.

Zijn fragment van een kruisiging (1950) geeft weer met welk gevoel Bacon tegen het christendom aankeek. Opgegroeid met het religieuze geweld in Ierland, brengt hij de duisternis die met geloofstrijd verbonden is op een schokkende manier in beeld. Bacon respecteerde de christelijke ethiek, maar zijn visie op de mensheid heeft een grotesk karakter. Schreeuwende monden, bloedend vlees en karkassen vullen zijn doeken. De gezichten en figuren zijn vaak vertekend, gebroken of verminkt.

In verschillende studies naar een portret dat Diego Velazquez in 1650 maakte van Innocentius X, toont Bacon de paus met geopende mond. Ook met de schilderwijze, donkere achtergrond en weergave van de ruimte lijkt hij de paus gevangen te zetten.  Niet alleen het schilderij van Velasquez, maar ook een filmshot van Eisenstein van een schreeuwende, dodelijk gewonde vrouw uit de film Panzerkreuzer Potemkin (1925) maakte diepe indruk op Bacon. 

Georg Baselitz (1938) was een van de eersten die in de jaren zestig van de 20e eeuw teruggreep naar de wortels van de Europese expressieve schilderkunst. Hij is beïnvloed door Edvard Munch en had veel invloed op De Nieuwe Wilden. Zijn stijl is expressionistisch: vervorming van de figuratie. Het onderwerp is met verve en soms agressief geschilderd. Kort daarop breekt hij de voorstelling in scherven uiteen, en ontstaan zogenaamde "Frakturen", waarbij de fragmenten, bevrijd van hun figuratieve plek van oorsprong, over het doek gaan schuiven.

Vanaf 1969 begon Baselitz consequent de motieven om te keren. In deze 'op-zijn-kop'- schilderijen geeft zijn onderwerp ondersteboven weer. De voorstelling is niet het belangrijkste, het gaat om de schilderkunst. Want, zegt Baselitz, het werk is zelf de realiteit. De waarde ervan ligt in het ernaar kijken. Een schilderij vraagt niet om interpretatie, maar om beleving.
Baselitz stapt rond 1994 af van het werken aan een ezel en legt het linnen op de grond, zoals Jackson Pollock voor hem, waardoor het overzicht op het geheel verloren gaat. Het belang van de voorstelling neemt ook hierdoor af. De kunstenaar kan alleen dat kleine stukje zien waar hij op dat moment mee bezig is.

Die Neue Wilde

‘De nieuwe wilden’ is een aanduiding voor een stroming in de Duitse schilderkunst uit begin jaren '80.
De kunstenaars uit deze stroming leggen de nadruk op het schilderen zelf, vermengen verschillende stijlen door elkaar en “citeren” onverbloemd de Duitse expressionisten en de Franse Fauvisten. Stijlcitaat en stijlbreuk worden toegepast in één werk.
Hun werk kenmerkt zich door een zwaar op de hand liggende dramatiek, die in vitale, soms giftige kleuren op een ruwe en spontane manier is opgebracht.
Die Neue Wilde schilderen het heroïsch en mythisch verleden van Duitsland: dus geen internationale onderwerpen, maar regionale schilderkunst. Heftige emotie en persoonlijke ervaringen in action-paintingachtige schilderijen in felle kleuren.

Markus Lüpertz (1941) is ook één van de grondleggers van deze "heftige" schilderkunst. Hij wilde een ‘dronken, extatisch levensgevoel’ in beeld brengen. Ook maakte hij kritische kanttekeningen bij de Duitse ideologie. Tegenwoordig maakt Lüpertz ook beelden.

A.R. Penck is een pseudoniem van Ralf Winkler (1939). In de jaren tachtig werd hij bekend met schilderijen, gebaseerd op pictogrammen, graffiti en primitieve voorstellingen van menselijke figuren. Het zijn totem-achtige vormen. Penck ontwikkelde zijn expressieve stijl toen hij nog in Oost-Berlijn woonde. Hij kreeg er problemen met de Oost-Duitse autoriteiten mee, zijn werk werd geweerd van tentoonstellingen omdat het  niet paste binnen het door de overheid gepropageerde sociaal realisme. Toch was Penck een overtuigd socialist en zeer betrokken bij de arbeidersbeweging. Met zijn Standart-Bilder wilde hij een positieve bijdrage aan het socialisme leveren. In 1970 beschreef Penck in 'Was ist Standart?' de mogelijkheden van een gemeenschappelijke taal. Het woord ‘Standart’ verwijst naar een norm (Standard), naar een houding (Stand) en naar kunst (Art). Hij combineert in zijn Standart-Bilder grafische elementen uit verschillende culturen en tijdperken tot een schematische beeldtaal die door iedereen te 'lezen' is.

A.R. Penck, Weltbild I, 1961

In 1969 smokkelde Penck werk naar Keulen voor een solotentoonstellig. Daar las hij boeken van de geoloog Albrecht Penck, een specialist in de ijstijd, en koos zijn naam als pseudoniem.
Penck werkte samen met de West-Duitse kunstenaar Jörg Immendorff, ontmoette Georg Baselitz en heeft met zijn stijl, waarin hij politieke en sociale problematiek aan de orde stelde, veel invloed gehad.
Pencks beeldhouwwerk heeft dezelfde 'primitieve' vormgeving als zijn schilderijen en tekeningen.



Anselm Kiefer (1945) gebruikt naast verf ook materialen als stro, zand, glas, as, beton, roestig ijzer, klei en lood. Zijn werk verwijst naar historische gebeurtenissen en filosofie. Oorlog, vernietiging en verval zijn thema’s.