Appropiation Art

Appropiation in de kunst is het gebruik van bestaande objecten of afbeeldingen waarbij weinig of geen verandering worden aangebracht. Het ‘hergebruik’ van bestaande (kunst)werken heeft een belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van de kunsten, literatuur, beeldende kunst en muziek. Zo was het in de Renaissance wel goed gebruik dat kunstenaars kopieën maakten van werk van de grote meesters, toch waren bijvoorbeeld Leonardo Da Vinci en Dürer beducht voor plagiaat.

Appropiation kan worden opgevat als: hergebruik van geleende elementen bij de tot standkoming van nieuw werk. In de beeldende kunst betekent dat het adopteren, lenen, recyclen of samplen van aspecten of volledig bestaande vormen uit de kunst en cultuur. Andere begrippen zijn: revisie, variatie, versie, interpretatie, imitatie, benadering, aanvulling, uitbreiding, improvisatie, pastiche, parafrase, parodie, hulde, nabootsing, echo, toespeling, intertekstualiteit, vintage en karaoke. Bij Appropiation wordt het werk in een nieuwe context gepresenteerd, maar in de meeste gevallen blijft het origineel goed herkenbaar, zonder noemenswaardige verandering.

Marcel Duchamp introduceerde het concept van de ready made, waarmee hij industrieel vervaardigde gebruiksvoorwerpen de status van kunstvoorwerp gaf. In 1913 monteerde hij een fietswiel op een krukje en in 1915 presenteerde hij een sneeuwschep met de toelichting: ‘in afwachting van een gebroken arm, Marcel Duchamp'. In 1917 stuurde Duchamp zijn kant en klare ‘fontein’ in voor een tentoonstelling van onafhankelijke kunstenaars onder het pseudoniem R. Mutt. De ‘Fontein’ bestond uit een porseleinen urinoir dat op een voetstuk was gezet en ondertekend met ‘R. Mutt 1917’. Het riep een (nog steeds niet beëindigde) discussie op over vragen naar het wezen van kunst, eigendom, originaliteit en plagiaat. Duchamp stelde dat die keuzes aan de kunstenaar zijn. Hij nam een bestaand product en gaf het een titel, waarmee hij nieuwe interpretaties voor dat object creëerde. Low Art werd High Art
Marcel Duchamp  in afwachting van een gebroken arm  1915
De Dada-beweging zette het gebruik van alledaagse voorwerpen voort, maar met hun appropiation probeerden zij niet om de lage kunst te verheffen tot hoge kunst. Voor hen vormden toeval en willekeur het uitgangspunt. Als verzet tegen onderdrukkende starheid in zowel de kunst als de alledaagse samenleving koos Dada opzettelijke irrationaliteit als verzet tegen de geldende normen en waarden. De (voor die tijd) bizarre Merz werken van Kurt Schwitters zijn een goed voorbeeld. Hij stelde deze samen met gevonden voorwerpen en legde de basis voor wat wij nu installaties noemen. 
Kurt Schwitters - Merzbild  detail
Ook de surrealisten maakten gebruik van 'gevonden voorwerpen', zoals Meret Oppenheim in haar ‘lunch in bont’ in 1936. Surrealistische werken krijgen een nieuwe, soms verontrustende betekenis door onwaarschijnlijke en vervreemdende combinaties met andere voorwerpen.

Meret Oppenheim Le déjeuner en fourrure 1936
In de jaren ‘50 gebruikte Robert Rauschenberg in zijn ‘combines’ kant en klare objecten als autobanden, emmers of opgezette vogels in combinatie met schilderijen, zeefdrukken, collages en fotografie. Ook Jasper Johns, nam gevonden voorwerpen op in zijn werk. Johns eigende zich ook symbolische beelden toe, zoals de Amerikaanse vlag of de schietschijf.
Robert Rauschenberg  Monogram  1955-59  detail
Pop Art kunstenaars als Roy Lichtenstein, Claes Oldenburg en Andy Warhol kopieerden foto's en (afbeeldingen van) producten op groot formaat of in veelvoud. Voor deze beelden uit de commerciële reclame en de populaire cultuur gebruikten ze vaak dezelfde technieken. Veel van hen zagen de massacultuur als volkscultuur, kunst moest voor iedereen toegankelijk zijn. Deze kunstenaars omarmden de consumptie- en wegwerpmaatschappij en vermeden een herkenbaar ‘handschrift’. Aan de andere kant van de oceaan presenteerden de Nouveau Réalistes in ‘poubelles’ industriële producten, maar ook persoonlijke voorwerpen in glazen bakken als kant-en-klare kunst.
Andy Warhol  Marylin  1962
De Fluxus-beweging werkte in mengvormen van verschillende artistieke disciplines waaronder beeldende kunst, muziek, literatuur, theater en video. Ze ensceneerden ‘akties’, hielden zich bezig met politiek en produceerden sculpturale werken met onconventionele materialen. De groep eigende zich het postsysteem toe in de vorm van mail art, zoals conceptueel kunstenaar Joseph Kosuth dat deed met de filosofie. Zij probeerden het alledaagse, het banale, te verheffen tot hoge cultuur.




Maar de term appropriation art werd pas gebruikt in de jaren ‘80 voor het werk van kunstenaars als Sherrie Levine, die complete werken ‘citeerde’ door foto's van Walker Evans te fotograferen. Zij kopieerde schilderijen van Vincent van Gogh en maakte aquarellen gebaseerd op werk van Fernand Léger. Levine speelt met het thema originaliteit door de vragen van Duchamp opnieuw te formuleren. In 1991 maakte zij een bronzen kopie van Duchamp's 'fountain' met de titel: after Marcel Duchamp.

In de jaren ‘70 en ‘80 fotografeerde Richard Prince advertenties voor bijvoorbeeld Marlboro sigaretten en krantenfoto’s. Deze drukte hij op groot formaat af. Het werk van Prince stelde het consumentisme aan de kaak vanuit het idee dat beelden uit de reclamewereld meer invloed hebben dan dan de persoonlijke ervaring. Hij nam de alomtegenwoordige reclameborden voor sigaretten tot onderwerp, verhief de status waarmee hij de mensen opnieuw -en beter- naar de foto’s liet kijken. Hij liet de kijker vraagtekens zetten bij het concept van mannelijkheid zoals dat in de stoere cowboy portretten op billboards getoond werd, en zette aan tot nadenken over hun relatie tot de reclamecampagne. 
Richard Prince -untitled (cowboy)1989 (detail)
Ook in de jaren ‘90 bleven kunstenaars appropriation art maken, ze gebruikten het als middel om theorieën en sociale problemen aan de orde te stellen, en thema's als nabootsing en werkelijkheid, onecht en echt.

Appropiation kunstenaars spreken zich uit over alle aspecten van de cultuur en de maatschappij. Kunstenaars als Jeff Koons (reproducties van banale, alledaagse dingen), Barbara Kruger (tekst in combinatie met bestaande foto's) en Damien Hirst (dieren op sterk water) citeren nu zowel de kunst als niet-kunst.
Cory Arcangel bewerkt vanuit nostalgie vroege Super Mario en Nintendo games in combinatie met YouTube-video's, of hij vindt nieuwe creatieve toepassingen voor klassieke Photoshop software. In zijn werk verkent hij ook de relatie tussen technologie en cultuur.
Andere hedendaagse kunstenaars zijn de broers Jake en Dinos Chapman (sculpturen van beroemde schilderijen of etsen), Benjamin Edwards (schilderijen van consumenten in winkelcentra, benzinestations, fast-food restaurants en motels), Joy Garnett (schilderijen naar foto's), Nikki S. Lee (fotografeert zichzelf in verschillende rollen en situaties), Paul Pfeiffer (gebruikt televisiebeelden van sportuitzendingen en films bij video's en installaties) en Pierre Huyghe (complete remakes van bekende films, soms is alleen de ondertiteling te zien).